33
Kenny had het schapen scheren tot maandag uitgesteld. Hij wilde het niet op zaterdag doen, omdat hij toen net het zielloze lichaam van Roddy gevonden had. Niet dat hij Roddy zo’n fantastische knul had gevonden; het was meer een kwestie van respect. Sommige dingen moesten nu eenmaal op een bepaalde manier gedaan worden, ongeacht wat hij van de betrokkenen vond. Zo was het ook goed geweest dat Edith zaterdag bij Bella in de Manse had gezeten, want Bella was totaal ingestort en mocht in die staat van ontreddering niet alleen gelaten worden. Edith was de enige in Biddista die haar wat kon kalmeren. Aggie was te zwak en te nerveus, en Dawn, die zoiets op zich wel zou kunnen, zou niet goed aanvoelen wat er van haar verlangd werd, omdat ze niet in Biddista geboren en getogen was.
Hij had de jongens ook een dag later bij elkaar kunnen roepen, maar hij was wat bijgelovig wat werken op zondag betrof. Vroeger werd er nooit gewerkt op de dag des Heren. De vrouwen zouden het niet in hun hoofd hebben gehaald om op zondag de was te doen, en de meeste voorbereidingen voor het koken werden op zaterdag getroffen. Zondags werd er al helemaal niet op het land gewerkt. Kenny was zelf niet godsdienstig, maar hij vond het een goede zaak om bepaalde tradities in ere te houden. Als Willy nog in zijn eigen huisje had gewoond, zou hij het afschuwelijk hebben gevonden om de mannen op zondagochtend de heuvel op te zien trekken. Willy ging in Middleton naar de kerk. Elke zondag werd hij door iemand van de kerk opgehaald. Hij zat dan al bij de deur te wachten, gekleed in een pak dat in de loop der jaren door slijtage was gaan glimmen. Kenny vroeg zich af of Willy nog steeds werd opgehaald. Hij hoopte van wel.
Op maandag waren er minder mensen beschikbaar, omdat de meesten dan weer hun eigen bezigheden hadden. Maar als ze niet aan alle schapen toekwamen, kon hij later die week altijd nog teruggaan om ze alsnog te scheren. Edith had de maandag vrij genomen om hem te helpen, iets waar hij haar zeer dankbaar voor was, want hij wist dat ze zo veel mogelijk vrije dagen wilde opsparen om naar hun dochter te gaan als hun kleinkind werd geboren.
Martin Williamson was er ook. Hij had het Herring House op zaterdag opengegooid, omdat dat altijd een drukke dag was en hij niet van Bella had gehoord dat het café-restaurant gesloten moest blijven. Maar toen ze daar achter was gekomen, was ze woedend geweest en had ze geëist dat het Herring House de hele week dicht bleef. Martin zei dat het hem niet zoveel uitmaakte, zolang hij maar betaald kreeg. Hij wilde Kenny graag helpen. Het had Kenny verbaasd dat Martin het café op zaterdag gewoon had geopend, want hij dacht dat Martin en Roddy goed bevriend waren geweest. Maar misschien was dat typisch Martin: nergens zwaar aan tillen.
Verder waren er nog wat gepensioneerden, allemaal uit Unst, die zulke klusjes nog steeds uit hobbyisme deden. Bij het schapen scheren kwamen ze altijd opdraven. Ze stonden nu buiten voor het huis, niet van elkaar te onderscheiden door hun petten en overalls. Ze praatten over vroeger, terwijl hun honden hijgend aan hun voeten lagen. Kenny zag dat de mannen het fijn vonden om er weer bij te zijn. Ze waren blij dat ze zich nuttig konden maken. Bovendien was het een prachtige dag.
Hoewel hij precies wist wat hij op de heuvel wilde gaan doen – hij was hier bijna net zo bedreven in als zij – vroeg hij hun hoe zij het zouden aanpakken. Hij knikte met een ernstig gezicht toen ze hem vertelden wat de beste werkwijze was. Edith kwam naar buiten en ging bij hen staan. Ze droeg een overall en laarzen, en had haar haar naar achteren gebonden. De laatste tijd had ze veel in de zon gezeten. Op haar gezicht was een bleek stukje huid te zien, daar waar het haar normaalgesproken altijd voor hing. In haar hand had ze de stok die zijn vader altijd bij zich had gehad.
Op het allerlaatste moment kwam Peter Wilding nog opdagen. Ze waren net op weg gegaan, zodat hij moest rennen om zich bij hen te voegen.
‘Ik hoorde van Martin wat u wilde gaan doen en ik vroeg me af of u nog twee extra handen kon gebruiken.’
‘Natuurlijk,’ zei Kenny. ‘Hoe meer zielen, hoe meer vreugd.’ Het was waar dat het met meer mensen gemakkelijker was om alle schapen bijeen te drijven, en dat verkleinde de kans dat er eentje tussendoor glipte. Maar Kenny mocht de man niet en had liever gezien dat hij niet was gekomen. Hij vond de schrijver een soort parasiet, iemand die alleen maar mee de heuvel op wilde om er later over te kunnen schrijven. Het was het eerste incidentje dat de pret voor hem wat drukte.
De tweede tegenvaller was dat hij boven aan de Pit o’ Biddista Perez en een jong stel aantrof. Ze liepen niet in de weg – Kenny en zijn maten zouden de schapen bij hen vandaan drijven – maar toch vond Kenny het storend dat ze er waren. Hij had gehoopt vandaag eens niet te hoeven denken aan de man die in de schuur hing, of aan het gebroken, levenloze lichaam van Roddy Sinclair.
Terwijl de anderen zich over de breedte van het veld tussen twee greppels verspreidden, liep Kenny naar Perez toe. De twee jonge mensen hadden klimspullen bij zich. Kenny begreep niet waarom. Als ze wilden afdalen, konden ze toch best langs de grashelling naar beneden gaan? Daar waren ze jong en fit genoeg voor.
‘Wat is hier de bedoeling van?’
Perez draaide zich heel langzaam naar hem om. Kenny vermoedde dat hij overwoog hoeveel hij hem zou vertellen, maar Perez ging helemaal niet op zijn vraag in.
‘Dus je gaat vandaag de schapen scheren,’ zei hij. ‘Als we op tijd klaar zijn, kom ik ook een handje helpen.’
‘Wat gaat hier gebeuren?’
Aanvankelijk dacht Kenny dat hij weer geen antwoord zou krijgen, maar toen zei Perez: ‘Ik wil dit gebied grondig doorzoeken. Ook de rotswand en de tunnel helemaal beneden. We zoeken nog wat spullen.’
‘Hoe lang gaat dit nog duren?’ vroeg Kenny. ‘Wanneer laat je ons eindelijk met rust?’
‘Als duidelijk is wat er is gebeurd,’ zei Perez. ‘Zodra ik weet wie die twee moorden op zijn geweten heeft.’
De twee jonge mensen mengden zich niet in het gesprek en bereidden zich voor op de afdaling. De vrouw stond al bij de rand van het klif en boog zich voorover; ze was aan een nylon touw gezekerd. Kenny draaide zich om. Als hij met zijn rug naar hen toe stond, kon hij net doen alsof dit allemaal niet plaatsvond.
Hij holde terug naar de mannen die langzaam naast elkaar de heuvel op gingen. De honden renden tussen hen in en vulden de gaten op. De mannen liepen met uitgestrekte armen en schreeuwden en joelden om de schapen op te drijven. De mannen aan het eind leken heel ver weg en hun stemmen gingen verloren in de ijle lucht. Kenny was bij Edith gaan staan, die schreeuwend met de stok zwaaide en niet voor de anderen onderdeed.
‘Wat zijn ze daarboven aan het doen?’ Ze moest haar stem verheffen om boven het kabaal van de mannen, honden en schapen uit te komen.
‘Ze zoeken weer iets of zo. Ik weet het niet precies. Het is vreselijk. Ik vind het afschuwelijk dat dit allemaal zo dicht bij huis gebeurt.’
Ze leek iets geruststellends tegen hem te zeggen, maar werd door het lawaai overstemd.
Ze hadden de schapen bijeengedreven in een rond veldje dat was omsloten door een stapelmuur met een ruw, houten hek. De schapen werden een voor een uit de wei gehaald om te worden geschoren. De oude mannen namen elk een schaap voor hun rekening, draaiden het beest op de rug, hielden de voorpoten stevig vast en schoren het met zelfverzekerde bewegingen tot de hele vacht verwijderd was. Daarna werd het kale dier weer vrijgelaten. De mannen hadden bruine, vieze, eeltige handen. Kenny bekeek zijn eigen handen en vermoedde dat ze er over een paar jaar ook zo uit zouden zien. Edith had zachte handen. Over een paar uur zou ze vast wel blaren hebben. Qua kracht deed ze weinig voor de mannen onder. Ze hanteerde haar schaar zeer behendig en bij haar hielden de schapen zich rustig. Maar ze was niet zo snel als de anderen. Soms keken ze naar haar en merkten ze plagend op dat ze zo langzaam ging. Dan lachte ze maar wat en trok ze zich er niets van aan.
Tegen de middag werden er thermosflessen met thee tevoorschijn gehaald, en dikke sneden brood met kaas, en een ham die Edith zelf had gekookt. Iedereen veegde zijn handen aan het gras af om de ergste troep weg te krijgen, maar toch zaten hun vingers nog onder het wolvet toen ze begonnen te eten. Peter Wilding ging er ook bij zitten, maar nam nauwelijks aan de gesprekken deel. Hij had geprobeerd een schaap te scheren, maar had daarbij veel te veel afstand gehouden, alsof hij bang voor het dier was. Edith had het van hem overgenomen en de klus afgemaakt. Kenny vermoedde dat hij vooral naar de gesprekken zat te luisteren en alles in zijn hoofd opsloeg. Na het eten ging hij met gesloten ogen in het gras liggen. Waarschijnlijk was hij zoveel lichamelijke inspanning niet gewend.
Het hek ging open en weer werd er een schaap vrijgelaten. Toen Edith een sierlijke zwarte ooi had geschoren, hield ze de vacht omhoog om aan Kenny te laten zien. ‘Misschien ga ik hier wol van spinnen,’ zei ze, ‘en dan brei ik iets voor de baby, een zachte knuffel of zo. Wat denk jij?’ Ze was constant aan het verzinnen wat ze voor de kinderen kon maken, dingen die iets met Shetland te maken hadden. In het schuurtje bij hun huis lag een schapenvacht die in de babykamer zou komen te liggen. Ze had hem met aluin gelooid en later zou ze de wol kammen tot de vacht helemaal zacht was. In hun woonkamer hadden ze drie kleden op de vloer liggen die ze op die manier bewerkt had.
Pas laat in de middag waren ze klaar. Vanaf de plek waar ze zaten, hadden ze geen zicht op de Pit o’ Biddista en de klimploeg. Toen ze terugliepen naar het huis, verwachtte Kenny dat Perez en het jonge stel al vertrokken zouden zijn. Want hoe lang moest dat helemaal duren? Hij had Perez’ aanbod om te komen helpen niet serieus genomen. Maar toen ze voorbij een glooiende helling kwamen en het klif konden zien liggen, zagen ze dat Perez er nog steeds was. Er stond een Land Rover van de politie, die tot aan de Pit was doorgereden. Mensen stonden in een groepje bij elkaar, alsof ze verwachtten dat er iets ging gebeuren. Kenny herkende de Engelse rechercheur uit Inverness.
Hij deed weer net alsof dit alles in werkelijkheid niet gebeurde, en hij liep verder naar zijn huis. De oude mannen volgden hem, en hoewel ze steelse blikken naar het groepje bij het klif wierpen en met elkaar fluisterden, spraken ze er niet met Kenny over.
Wilding was nieuwsgierig geworden. Hij tuurde naar het groepje agenten en liep uiteindelijk op arrogante wijze naar hen toe, alsof hij evenveel recht had om daar te zijn als zij.
De schapenscheerders waren al verder gelopen en te ver weg om het gesprek te kunnen volgen. Op een bepaald moment bleven ze staan om te zien wat er gebeurde. Na een tijdje hield Kenny zijn pas ook in en draaide hij zich om, omdat het nogal stom zou lijken als hij nog als enige doorliep.
De Engelse rechercheur maakte zich los van de anderen en hield de schrijver tegen voordat die bij de rand van de Pit kon komen. Er volgde een kort onderhoud, waarna Wilding werd teruggestuurd. Die is op zijn nummer gezet, dacht Kenny met enige genoegdoening.
‘En?’ vroeg Martin. ‘Wat zijn ze daar boven aan het doen? Zitten ze achter dat liefje van de reus aan?’
Wilding kende het verhaal blijkbaar niet, want hij keek Martin niet-begrijpend aan. De oude mannen begonnen te grinniken.
‘Ze willen me niets vertellen,’ zei Wilding. ‘Het is een plaats delict. Verboden toegang voor iedereen. Meer wilde die man niet zeggen. Hij deed tamelijk onbeschoft.’
Als Kenny een dag in de buitenlucht was geweest, sliep hij meestal als een roos, ook al was het nog zo licht buiten. Maar deze avond kon hij de rust niet vinden. Edith had zich zoals gebruikelijk ook slecht kunnen ontspannen, maar was uiteindelijk toch in slaap gevallen. Omdat hij bang was haar met zijn gedraai en gewoel wakker te maken, stapte hij uiteindelijk uit bed. Hij trok zijn kleren en laarzen aan en ging naar buiten. Donkerder zou het die nacht toch niet meer worden: het was grijs en schemerig. Hij liep een stukje de heuvel op.
In dit seizoen zaten stormvogeltjes en pijlstormvogels te broeden op hun nesten die ze in oude konijnenholen hadden gemaakt. Dat had Willy hem laten zien toen hij nog klein was. Kenny probeerde zich de stormvogels voor de geest te halen: kleine, spookachtige fladderaars die als vleermuizen door het schemerdonker vlogen. Hij besloot de heuvel op te gaan om naar de zee te gaan kijken. Naarmate hij dichter bij de top kwam, hoorde hij een zacht gezoem uit de richting van de Pit komen. Een generator. De politie was dus nog steeds bezig. ’s Avonds had hij steeds auto’s horen rijden. Kenny wilde hen niet zien en liep terug naar huis. De generator maakte niet veel geluid, maar toch ging er een zekere dreiging vanuit. Kenny wist dat hij zich niet kon losmaken van het gebeuren, ook niet als hij eenmaal weer thuis was. Het zou hem de hele nacht uit zijn slaap houden.